Artistiek CV

 

Na mijn mens/muziek curriculum volgen nu nog: “’n vogelvlucht over het louter artistieke verloop, ’n mini essay over “eigen stijl” en ’n korte nabeschouwing over mijn in meerdere opzichten zo betekenisvolle 3 decennia lange relatie met het (kon.) Concertgebouw Orkest.
In hetzelfde jaar waarin ik mijn psychodrama avant la lettre(?) schreef bleef ik bij mijn eigenlijke wezenstaal: het Frans van Paul Verlaine (1844-1896) en schreef ’n korte liedcyclus op gedichten waarin de avondschering vergeefs rivaliseerde met het onvertaalbare begrip: “spleen”. De accoordentaal van Claude Debussy stoffeerde de mijne. (nog steeds 13 jaar oud)

Op mijn elfde jaar begon ik hobo te studeren wegens mijn toenmalige ongeneeslijke liefde voor de wonderzuivere klank ervan. Mijn reeds vertrouwde neuronale supersnelheid werkte: reeds op 15 jarige leeftijd trad ik als solist op bij ’n semiprofessioneel symfonie orkest (foto) Het lokale sufferdje bleek wakker genoeg en schonk mij ’n prachtige recensie.

Nog even autodidact als bij mijn geboorte schreef ik rond mijn achttiende ‘n “symfonie in twee delen”. Toentertijd was ik min of meer mijn hevig puberale Gustav Mahler aanval te boven gekomen waarin ik mijn (verboden…)  supertestosteron sublimeerde in vele vellen razende strijkerstremolo’s. Mijn symfonie was natuurlijk boordevol Bartók: geen enkel talent ontkwam aan diens magnetische invloed. Na enige tijd kwam mijn product Robert Heppener ter ore: een van Nederlands meest toonaangevende componisten destijds. Hij las, zeg en sprak: “jij komt er zelf wel!”

Mijn banden met het (voorheen: Sweelinck) Conservatorium te Amsterdam zijn altijd aan wat draadjes blijven hangen. Uit overwegingen van praktische aard heb ik die geleidelijk aan ingewisseld voor ’n vaste aanstelling als begeleider van hoofdvakstudenten, als piano bijvakleraar en verschillende meer theoretische vakken. Geïnspireerd door veel samenwerking met zangers bij het K.C.O. (bijv. Dietrich Fischer Dieskau, Teresa Berganza en ook Jard van Nes) heb ik me als docent toegelegd op vocale coaching met steeds meer specialisatie richting opera aan de operaklas. Dit sloeg aan alle kanten aan en toen de toenmalige muzikale leider het daar begaf werd ik voorgedragen als dienst opvolger. Onder mijn studenten bevonden zich o.a. Henk Poort, Ernst Daniel Smid en Ilse Eerens. Mijn eerste grote persoonlijk “klus” bestond uit het vertalen en instuderen (dubbelen cast!) van Mozart’s: “le Nozze di Figaro”. Het leidde tot collegiale samenwerking met de “Chef Nederlandse Opera”: Hartmut Haenchen die vol lof was. Mijn arbeidsbiotoop breidde zich uit over NedPho, NOS, Holland Festival, Nederlands kamerkoor e.v.a.

Na vele succesvolle jaren waarin ik ook hele opera’s van achter de vleugel dirigeerde (de aloude: “Maestro al gravicembbalo”) fuseerden de operaklassen van de conservatoria van Amsterdam en Den Haag met elkaar tot de Dutch National Opera Academy met als leider dirigent Kenneth Montgomery. Tijdens ’n pianorepetitie in mijn kamer keek hij per toeval ’n partituur van mij in. Hij vroeg mij terstond om ’n broodnodige moderne eenakter voor de groep te schrijven. Deze had veel succes en er kwamen wat geheime ambities boven uit mijn “schuilkeldertijd” met vage nieuwe verlangens naar de rol van “freischaffender künstler”. Gelijke tred daarmee hield ’n door alle biografieën gevoerde droom van totale menselijke onafhankelijkheid.
Toen wereldster, sopraan Elisabeth Schawarzkopf, mijn tijdens haar masterclass had gediagnosticeerd als “Studienleiter” wist ik dat dit de bovengrens van mijn operaleven markeerde. “n zonovergoten fata morgana(?) doemde op van ’n finale afrekening met ’n totaal fout menselijk verleden.
Ik had bij D.NO.A. veel sporen verdiend bij het (bege)leiden van zangers als Katrien Baerts, Julia Westendorp, André Morsch (alle drie solisten op mijn huidige cd), Thomas Oliemans, Barbara kozelj, Francis van Broekhuizen en Henk Neven. Ik was al jaren leider van ‘n (bescheiden bloeiende) operaklas aan het Utrechts Conservatorium en had daar zangeressen als Karin Strobos en Tania Kros gecoacht.

Geleidelijk opende zich de krachtcentrale van mijn muzikale creativiteit en ik schreef in hoofdzaak vele lied-cycli op eigen teksten, NL en Frans. Tijdens dit bruisende proces bleek zich ook ’n rijke dichtader te melden. Alle poëzie van “Spelenderwijzer”…?! Is van eigen hand (inclusie de Franse).
Er kwam ’n dichtbundel tot stand, “Spelen met niets” die thans in afgeslankte vorm en onder de titel: “op één liefde na schijndood” geacht word mijn “Studio Crea Zeven” te verlaten.
Mijn huidige cd bevat het optimale residu van ’n serie voorafgaande “proef-concertjes”. Meester Guido Tichelman heeft uiteindelijk mijn werk gemasterd.

Tot slot ’n mega prijskers op mijn “vocale taart”: wie kan er zich in Nederland op beroepen ooit ’n muzikale sessie te hebben gedaan met wereldster Cecilia Bartoli? Zij beloonde mij met ’n enthousiaste zoen die nu nog onafwasbaar op mijn wang prijkt!